Leervlak

Over Laurillards’ Conversational Framework

Leestijd: 4 minuten

Het ontwerpen van leerpraktijken waar sprake is van blended learning, of beredeneerde inzet van technologie, vraagt om inzicht in de complexiteit van de leerprocessen die plaats moeten vinden om de student tot diep begrip te laten komen. Het lectoraat TLT gebruikt  het Conversational Framework van Diana Laurillard om de leerprocessen in een bestaande of nog te ontwikkelen leerpraktijk te beschrijven. Het model beschrijft de interacties tussen de docent en de student, de interacties tussen studenten, en de interacties tussen docent/student en de leeromgeving.

In bovenstaande video wordt de essentie van het model in een paar minuten toegelicht. In de beschrijving wordt verwezen naar een niet bestaande pagina, ik heb de pagina wel in het archief gevonden. Lector Jos Fransen beschrijft het model in zijn lectorale rede. Fransen heeft het model ook gebruikt in een artikel voor OnderwijsInnovatie dat hij samen met student Jie Hu heeft geschreven en waar ze de inbedding van een serious game in een leerpraktijk beschrijven. Het model beschrijft de interacties tussen student en docent op een conceptueel niveau, met daarin een communicatiecyclus, en een toepassingsniveau met daarin een modelleercyclus. 

In de communicatiecyclus is er sprake van een docent die een concept uitlegt en de student die laat zien of hij dit concept begrijpt door het te beschrijven, waarna de docent bij evt. misconcepties corrigeert en/of zijn uitleg verder verdiept. De student stelt op basis van deze feedback zijn beschrijving van het concept bij. In de video zijn dit onderdelen 1 t/m 4.

In de modelleercyclus betreft het de interacties via leeractiviteiten die gericht zijn op het toepassen van de verworven kennis. Het betreft een oefenomgeving waar de student zijn handelen laat zien, gestuurd door een leertaak met een doel. Op dit handelen krijgt de student feedback op basis waarvan hij zijn handelen kan bijstellen. In de video zijn dit onderdelen 6 t/m 9. De feedback uit oefenomgeving zou meer impliciet moeten zijn, want dat lokt reflectie uit op de uitgevoerde taak, en het eigen handelen.

Fransen benadrukt in zijn lectorale rede dat de oefenomgeving de ‘interne dialoog’ van de student dient te stimuleren, waarin de student zich zelf ‘kritisch bevraagd’. Actief leren. Te veel instructie, te veel expliciete feedback leidt tot handelen volgens de instructie. Als het dan niet lukt dan kan ontstaat er een vraag naar aanvullende instructie,  het zelf reflecteren is dan niet nodig.

Tussen het conceptuele niveau en het toepassingsniveau vinden ook interacties plaats. Aan de docent-zijde van het model wordt het ontwerpen van de oefenomgeving geïnformeerd door de beschrijvingen in het conceptuele niveau (onderdeel 5). Op basis van het handelen van de student reflecteert de docent op de communicatie-cyclus (onderdeel 12). Heeft de docent het goed uitgelegd, en heeft hij de student de juiste feedback gegeven?

Aan de student-zijde van het model past de student zijn conceptuele kennis toe (onderdeel 10). De student reflecteert op basis van de feedback uit de oefenomgeving op deze verworven kennis en integreert deze in zijn bestaande schema’s van deze kennis.

Er is sprake van een succesvol leerproces wanneer alle fases in de model worden doorlopen.

In bovenstaande video ontbreekt een deel van het framework. Je kan het model aan de rechterzijde uitbreiden met de interacties tussen de student en mede-studenten. Samenwerkend leren. Fransen dit zichtbaar middels een adaptie van het framework:

via Fransen, 2015 (p.30)

Het model wordt uitgebreid met een peer-communicatiecyclus en een peer-modelleercyclus. De peer-communicatiecyclus betreft de uitwisseling van ideeën. Student A legt zijn idee uit aan student B, die geeft hier feedback op in de vorm van kritiek en stelt een alternatief idee voor. Op deze manier ontstaat er shared knowlegde. In de peer-modelleercyclus geven studenten elkaar feedback op het handelen, naar aanleiding van de leertaak.

Over de rol van de mede-student schrijft Laurillard wel:

The other learner does not take on the teacher’s responsibility of initiating explanations of theory or models of practice, and they cannot be held responsible for meaningful information feedback and accurate comment – they may happen to do this, but may not be able to.

Het ontwerpen van een peer-communicatie- en modelleercyclus vraagt van de docent kennis van scripting. Cognitive scripting om het proces van kennisconstructie te sturen, en social scripting om de samenwerking tussen studenten te organiseren.

Het model gaat uit van formeel leren. Hierover zegt Laurillard:

Formal learning has to take account of what both teacher and learner do. It has to acknowledge both theory and practice. And it has to embrace both individual and social learning.

Maar het model kan ook informeel leren bedienen, stelt Laurillard. In een informele leersituatie ontbreekt de docent, dient de lerende zijn eigen doelen te formuleren en keuzes te maken ten aanzien van leeractiviteiten om deze doelen te bereiken. Het betreft ervaringsleren als gevolg van direct contact met de wereld van de lerende, in interactie met andere lerenden. Het is de impliciete feedback van de informele leeromgeving en de feedback van andere lerenden die belangrijk is in het sturen van het leerproces. Volgens Laurillard (2007) kunnen juist de affordances van (met name mobiele) technologie deze twee omgevingen, de formele en informele, met elkaar verbinden. (Mobiele-) technologie heeft dan als functie het zorgen voor continuïteit tussen een omgeving ontworpen door de docent en de informele context van de lerende.

So the Conversational Framework provides a way of checking that a teaching design motivates what it takes for students to learn, and in particular, provides a way of analysing what each teaching method and each new technological tool brings to the learning process by asking the same question of both: how much of the Framework does it support?

Laurillard heeft het Conversational Framework ontwikkeld om te helpen bij het beredeneerd inzetten van technologie. In de video worden hier een aantal (gedateerde) voorbeelden van gegeven. Waar kan technologie de dialoog tussen docent en student, studenten onderling en tussen student en de leeromgeving ondersteunen? Welke aspecten in deze dialoog worden ‘vervangen’ door technologie? En welke niet?

Het is zeker geen eenvoudig ontwerpmodel. Maar onderwijs is ook niet eenvoudig.

Bestudeerde bronnen:

Fransen, J. (2015). Teaching, Learning & Technology: Instrumentatie van betekenisvolle interacties. Hogeschool Inholland Lectoraat Teaching, Learning & Technology

Fransen, J. & Hu, J. (2017). De complexiteit van inbedding van serious games in een leerpraktijkOnderwijsInnovatie, 2017(2), 28-30.

Laurillard, D. (2007). Pedagogical forms of mobile learning: framing research questions. In N. Pachler (Ed.), Mobile learning: towards a research agenda (pp. 153–175). London: The WLE Centre, Institute of Education.

Laurillard, D. (2012). Teaching as a Design Science. Building Pedagogical Patterns for Learning and Technology. New York: Routledge.

Mobiele versie afsluiten