Afgelopen vrijdag verzorgde Jan van den Akker, emeritus hoogleraar bij Universiteit Twente en voorheen directeur van de SLO, de eerste expertmeeting van het semester Effectief Innoveren van de masteropleiding Leren & Innoveren. Van den Akker verzorgde een kort overzicht van de belangrijkste aspecten van curriculumvernieuwing, ging in op de ontwikkelingen rondom Onderwijs2032/Curriculum.nu en benoemde enkele curriculaire uitdagingen voor scholen en leraren. Hieronder een korte weergave van de expertmeeting.
Curriculumvernieuwing
Van de Akker start de bijeenkomst door aan te geven dat curriculumvernieuwing vaak een kluwen is van verschillende perspectieven, belangen, meningen, ervaringen en dilemma’s. Het is niet eenvoudig om die kluwen te ontwarren, stelt Van den Akker, maar een referentiekader ten aanzien van curriculumontwerp helpt je wel om de situatie te analyseren. Waar zitten we nu eigenlijk, wat speelt er eigenlijk, en wat zou wellicht kansrijk zijn?
Er is wel een kerndefinitie van curriculumvernieuwing te geven: een plan voor leren. Deze definitie treft Van den Akker eigenlijk over de hele wereld aan. Hij bespreekt vervolgens kort de drie verschijningsvormen van een curriculum: beoogd/gewenst, uitgevoerd en bereikt.
De urgentie om het curriculum te vernieuwen wordt groter als de kloof tussen beoogd en bereikt curriculum groter wordt.
Het curriculaire spinnenweb komt aan bod. Van den Akker verklaart de populariteit van het model mede vanwege de eenvoudige metafoor. Als je aan een draadje in het web trekt, dan beweegt het hele web. Het veranderen van een onderdeel van het curriculum heeft invloed op de andere onderdelen. Het web is flexibel, maar ook teer. Als je te hard trekt, scheurt het web. En Van den Akker geeft aan dat curriculumvernieuwingen ook wel heel vaak mislukken.
De visie van het curriculum bevat vaak allerlei elementen, maar het dient in ieder geval het waartoe van het leren te beantwoorden. Van den Akker benoemt kennisontwikkeling & kwalificatie, socialisatie en subjectivering. Bij kwalificatie maakt Van den Akker onderscheid in kwalificatie voor de vervolgopleiding of kwalificatie voor het beroep. Het onderwijs in Nederland lijkt steeds de focus op de volgende fase in de schoolcarriere van de lerende te hebben, terwijl het uiteindelijk gaat om het leren voor het beroep en de rol van de lerende in de maatschappij.
Het ontwerpen van een curriculum is geen neutrale activiteit, er zijn altijd (vaak botsende) waarden en belangen aan de orde. In sommige landen, Van den Akker noemt Frankrijk als voorbeeld, hebben scholen uit te voeren wat op nationaal niveau (macro) besloten wordt. In Nederland hebben scholen veel meer ruimte om zelf invulling te geven aan het curriculum, al is daar wel wat handelingsverlegenheid in op te merken geeft Van den Akker aan. Welke ruimte hebben we nu eigenlijk en hoe vullen we deze in?
Van de Akker geeft dat er steeds meer aandacht komt voor het niveau van de school (meso), waar docenten samen curriculumonderdelen ontwerpen in de eigen context en waar op dit terrein ook steeds meer van de schoolorganisatie verwacht wordt. Ontwikkkelingen op het terrein van curriculumvernieuwing, docentprofessionalisering en de ontwikkeling van de schoolorganisatie zijn dan ook direct met elkaar verbonden, vat Van den Akker samen. There can be no curriculum change without teacher change.
Curriculaire uitdagingen in Nederland
Van de Akker beschrijft kort het curriculaire landschap in Nederland, voor de leeftijd 4 – 18 jaar. Van den Akker geeft aan dat er in Nederland geen samenhangend ‘nationaal’ curriculum is, en zet dat weg tegen de achtergrond van het decentrale onderwijsbeleid in Nederland. Vrijheid van onderwijs staat bij ons in de grondwet, de autonomie kent een sterke traditie, en past ook wel een beetje in de Nederlandse cultuur, geeft Van den Akker aan.
Maar het leidt ook tot problemen: soms gedateerd, te overladen, verbrokkeld, te vaag, of te gedetailleerd. Er is onduidelijkheid over de verhouding verplicht, keuzes en mogelijkheden. En, stelt Van den Akker vast, de curriculumawareness is vaak wat beperkt bij de docent: docenten houden vaak sterk vast aan de methode.
Van den Akker hecht waarde aan gezamenlijke, gedeelde, overkoepelende visie. Hij noemt het koersgevoel, wat vinden we in het Nederlandse onderwijs nu belangrijk? Zonder koersgevoel loop je vast in het proces van curriculumvernieuwing, zowel op macro- als op meso-niveau.
We komen te spreken over Onderwijs2032, dat nu een vervolg kent in Curriculum.nu. Het platform Onderwijs2032 ging op zoek naar dat koersgevoel. Meer aandacht voor socialisatie, een groter accent op subjectivering en ten aanzien van kennisontwikkeling/kwalificatie ging het om meer over minder. De overladenheid van het curriculum proberen weg te nemen, geen eenzijdige benadering van kennisontwikkeling. Naast een andere balans tussen deze drie perspectieven, moest het geen gedetailleerd, voorgeschreven ‘nationaal curriculum’ zijn, waar dan vaak snel een ‘afrekencultuur’ op volgt.
Van den Akker staat stil bij de wat ‘onhandige’ presentatie van Onderwijs2032. Kennis zit natuurlijk niet in de iPad en de term 21e eeuwse vaardigheden is ook wat beladen: waren die vaardigheden dan niet belangrijk in de 20e eeuw? Verder ziet Van den Akker zelf in de plannen een nadruk over een stevige kennisbasis middels de kernvakken.
Wat Van den Akker problematisch vind is dat er uiteindelijk geen politieke overeenstemming is bereikt t.a.v. Onderwijs2032. Er is geen klap opgegeven. Er is wel een vervolg: Curriculum.nu waar scholen en leraren in the lead zijn en werken aan bouwstenen voor een nationaal leerplan. Van den Akker vindt dit sympathiek, maar ook wel politiek correct. Want hij constateert dat er uiteindelijk geen formele overkoepelende visie is die kan dienen als legitimering van keuzes. De beoogde opbrengst, de bouwstenen, en het vervolg zijn volgens Van den Akker nog vaag. En wat doe je dan met de ontwikkkelteams? Wat zijn nu de verbindende elementen? Het wordt lastig om te prioriteren, want het ontbreekt aan overkoepelende uitspraken die een en ander kunnen structureren.
Desondanks deze complexiteit en problematiek, pleit Van den Akker wel voor een inspirerend en verbindend curriculum als uitdrukking van we als maatschappij willen. Iets meer gemeenschappelijkheid zou prettig zijn.
De rol van leraren en scholen
Van den Akker komt terug op essentie van curriculumvernieuwing: een plan voor leren. Maar is het ook echt een plan op scholen? Of is het een verantwoording? Hij pleit voor curriculaire uitspraken op schoolniveau, het koersgevoel, die richting geven aan keuzes op onderdelen, en geen spoorboekjes.
Is de school een inspirerende leer- en werkomgeving voor leraren als het gaat om curriculumvernieuwing, vraagt Van den Akker zich af? Hij verkent met de studenten de kenmerken van zo’n inspirerende omgeving. Facilitering wordt genoemd, in tijd, ruimte en middelen. Maar ook het met elkaar samenwerken, binnen en buiten de school. Dat vraagt vervolgens een visie op professionaliteit. Van den Akker geeft ook aan dat je als school moet nadenken over het bevorderen van het ‘curriculaire bewustzijn’ van docenten.
Van den Akker benoemt enkele populaire vormen waar professionele ontwikkeling en curriculumontwerp hand in hand gaan. De professionele leergemeenschap, Lesson Study, teacher design teams en allerlei vormen van ontwerp- en praktijkgericht onderzoek. Het zijn benaderingen waar niet alleen gepraat wordt over leermiddelen en didactiek, maar ook het gedrag van de docent staat vaak centraal. Het veranderen van de overtuigingen van docenten is vaak het lastigste onderdeel in curriculumvernieuwing.
Krachtige principes zijn in ieder geval: (1) think big, start small, (2) one size does not fit all, (3) het leren van de lerende staat centraal, (4) samenwerking binnen en buiten de school, (5) ontwerpen is een cyclisch proces, (6) deel gezamenlijk de verantwoordelijkheid (gespreid leiderschap), (7) faciliteer het ontwikkelproces en (8) biedt proactieve en responsieve ondersteuning.
Ten slotte
Een mooie inleiding over de complexiteit van curriculumvernieuwing. Van den Akker benoemde in de interactie met studenten allerlei aspecten die verder verdiept gaan worden in het semester Effectief Innoveren. De boodschap is in ieder geval helder: