Zoals ik eerder heb beschreven betreft één van de onderzoeken van het lectoraat TLT in dit studiejaar het onderzoeksmatig doorontwikkelen van curriculumonderdelen van de masteropleiding Leren & Innoveren. Ik houd mij bezig met het doorontwikkelen van het curriculumonderdeel ‘literatuurverwerking’. Vorige week sprak ik met mijn collega’s over verdere afbakening van dit onderzoek.
In het onderzoeksvoorstel hebben we aangegeven dat er problemen/vraagstukken zijn met betrekking tot de effectiviteit van de didactische strategie ten aanzien van het verwerken en verwerken van de theorie middels het bestuderen van de opgegeven literatuur. Maar:
- Wat is nu exact het probleem: hoe kunnen we dat het beste analyseren?;
- Wordt het ook echt als een probleem ervaren door betrokken stakeholders?
Wat is het probleem?
Jos gebruikte het model van Mellander als instrument om de huidige strategie te beschrijven:
1. Introductie, aansluiten bij voorkennis
De introductie van de literatuur is gekoppeld aan masterclasses, met daarin een sessie met een gastexpert en een sessie ‘literatuurverwerking’. De kwestie hier is dat studenten deze literatuur vooraf dienen te lezen en dat vraagt ondersteuning in de voorbereiding in de vorm van een advance organizer (kennisclip?);
2. Actieve verwerving
Hoe lezen de studenten de literatuur? Doen ze dat effectief? Doen ze dat efficient? Dit proces kan je online ondersteunen in de zelfstudie-omgeving, door bijvoorbeeld een zelftest over de inhoud (individu) of door het gezamenlijk annoteren van de literatuur (samenwerkend leren).
3. Actieve verwerking
Lezen is de eerste stap, maar dan dient de koppeling met de cognitieve schema’s plaats te vinden. Hiervoor zijn de sessies met een gastexperts en studiebegeleiders. De digitale omgeving kan benut worden voor de voorbereiding. Het betreft hier een blend met als doel de sessies effectief te laten verlopen.
4. Toepassing van de kennis
De kennis wordt toegepast middels het maken van producten, bijvoorbeeld de paper-opdracht en uiteindelijk de masterthesis. Dit proces ondersteunen we vrij intensief door het organiseren van peer-review, middels de digitale omgeving.
5. Reflectie op de opbrengst
Wat doen we daar eigenlijk mee? Wat we kunnen we doen om een en ander te verdiepen, de student helpen bij het verankeren en de transfer. Hoe ga je kennis in een andere situatie toepassen?
Het knelpunt zit in fase 2 en 3 volgens ons: het verweren en verwerken van informatie, op een conceptueel niveau. We vragen de studenten om te lezen en hierover vragen te formuleren middels een forum in de digitale omgeving. Hierin zitten allerlei impliciete aannames op basis van theorie, het één leidt tot het ander. Maar dat gaat niet automatisch. Er zijn een aantal ’zwarte gaten’ waarvan we eigenlijk niet goed weten wat er exact gebeurt in de hoofden van de student.
Als het mis gaat bij fase 2 en 3 dan moeten we ook niet verwachten van de student dat de concepten uit de literatuur goed worden toegepast in de producten. Er is niets om toe te passen, het zit nog niet goed in de hoofden.
Op basis van het model van Laurillard (zie o.a. deze blogpost) kun je kijken naar de interacties. Welke interacties vinden plaats op het conceptuele niveau: tussen student en docent, tussen studenten onderling? Maken we de communicatie-cyclus echt volledig rond? Wat bieden wij in de toepassingsomgeving aan om te controleren of studenten het juiste cognitieve schema hebben ontwikkeld? Wordt er bewust een koppeling gemaakt tussen het conceptuele niveau en het toepassingsniveau? Qua didactische strategie is hier winst te behalen.
Afbakenen
Waar ik in geïnteresseerd ben is het bestuderen van de effectiviteit van de didactische aanpak die zichtbaar wordt in de mate waarin studenten concepten uit de literatuur toepassen in de producten. Het verwerven en verwerken van kennis middels de literatuur lijkt mij zeer interessant, maar ik heb mij laten overtuigen dat dit echt een werelddeel apart is, en eigenlijk meer fundamenteel onderzoek vraagt. In de context van de opdracht zijn we met name geïnteresseerd in of een didactische aanpak werkt.
In het onderzoeksvoorstel is de aanleiding beschreven dat er vraagstukken zijn over de effectiviteit van de gehanteerde didactische strategie ten aanzien van het verwerven en verwerken van de literatuur. Maar we ontdekken dat er veelal sprake is van impliciete aannames en dat deze nog geëxpliciteerd dienen te worden. Wordt het probleem ook door andere stakeholders als probleem ervaren?
De eerste stap zal die van probleemidentificatie zijn om collega studiebegeleiders te interviewen over hun ervaringen ten aanzien van de didactische strategie die gehanteerd worden. Denken zij ook dat het probleem bij fase 2 en 3 ligt? Verder kan ik de evaluatiegegevens van afgelopen jaren analyseren. Dit is belangrijk om de relevantie van het onderzoek te vooraf te duiden.
Het onderzoek zal uiteindelijk een flexible design kennen en zal bestaan uit een aantal deelonderzoeken. Het eerste deelonderzoek heeft dan als doel om de studieaanpak van de student zichtbaar te maken. Dit kan mogelijk via een hard-op-denken-protocol of via backward mapping. Wie gaan we dan bevragen? Het werken met extreme cases komt dan naar voren: de ‘goede’ student vergelijken met de ‘zwakkere’ student? Wat zijn de verschillen in aanpak? De interviews zullen duidelijk moeten maken of het probleem daadwerkelijk bij fase 2 en 3 ligt.
Dit vraagt wel een theoretisch kader waarin een aantal modellen worden beschreven die ten grondslag liggen aan de didactische keuzes die gemaakt worden in de context van de masteropleiding. Deze dienen beschreven te worden.
Op basis van deze inzichten kunnen we vervolgens het tweede deelonderzoek opzetten, waarbij de focus ligt op het ontwerpen van een didactische aanpak die deze processen beter ondersteunt, en waarbij we kijken hoe we technologie hierbij optimaal benutten. Dat is gelijk ook weer een afbakening, die we verder kunnen verfijnen als het voortraject is afgerond. Op welke wijze kan technologie in de fase van zelfstudie het proces van verwerven en verwerken van informatie door het lezen van literatuur ondersteunen?
Vervolgens kunnen we een verbeterd prototype gaan ontwerpen en testen, waarbij een specifieke aanpak uitgevoerd worden, om vervolgens te kijken of deze aanpak bruikbaar en effectief is. Dat laatste is nog wel lastig, want hoe zie je dat dan terug in de producten? Of doen we de aanname dat als het proces in fase 2 en 3 beter verloopt, dat dit uiteindelijk in fase 4 tot verbeteringen moet leiden? Er is ook geen sprake van een 1:1 relatie tussen deze fasen. Het hangt ook af van het onderwerp van het paper waarover geschreven wordt, welke praktijkvraag ligt daaraan ten grondslag.
Tot zover deze memo, met wat vragen om verder uit te zoeken. Aan de slag.