Deze week lezen de studenten van de masteropleiding Leren & Innoveren o.a. het artikel Do Learners Really Know Best? Urban Legends in Education van Paul Kirschner en Jeroen van Merriënboer. Het doel is o.a. studenten bewust maken van het feit dat er in het onderwijs veel aannames en verklaringen gebruikt worden, waarvan het maar de vraag is of er evidentie voor het effect is. Wat zegt de wetenschap? Een oefening in het trainen in het kijken door de kritische bril van een masterstudent. Hieronder een overzicht van enkele bronnen die ingaan op onderwijsmythes, of broodje-aap verhalen zoals Kirschner dat noemt.
Do Learners Really Know Best?
In het artikel Do Learners Really Know Best? Urban Legends in Education uit 2013 beschrijven Paul Kirschner en Jeroen van Merriënboer drie onderwijsmythes. Het betreft hier (1) de zogenaamde digital native, (2) het debat over leerstijlen en dan met name de aanname dat het aanpassen van de instructie aan deze leerstijlen effectief is en als laatste de (3) mythe van de self-educator, de zelf-regulerende, zelf-sturende lerende. Het antwoord op de vraag is nee.
Kirschner gaat uitgebreid in op deze mythes in een webinar van de Open Universiteit in 2013:
Jongens zijn slimmer dan meisjes
Maar er zijn meer onderwijsmythes en een mooie verzameling hiervan tref je aan in het prettig leesbare boekje Jongens zijn slimmer dan meisjes van Pedro de Bruyckere en Casper Hulshof. De heren beschrijven maar liefst 36 mythes: mythes over leren, neuromythes, mythes over technologie in het onderwijs en mythes in onderwijsbeleid. Per uitspraak wordt beschreven wat de wetenschap er nu eigenlijk over te melden heeft: (1) er is geen enkel bewijs voor, het is een mythe, (2) er is nog discussie over het thema, geen uitsluitsel, moet genuanceerd over gepraat worden en (3) de auteurs vinden er geen wetenschappelijk bewijs voor, wat de auteurs betreft: nog niet bewezen.
Een must-read voor iedere masterstudent Leren & Innoveren wat mij betreft. En als ik het goed begrijp komt er een vervolg aan? Overigens is er een Engelse variant gepubliceerd met Paul Kirschner als mede-auteur.
De drie heren komen overigens ook aan het woord in de eerste podcast van de Anonieme Orang-Oetan, die ik via het blog van Pedro de Bruyckere op het spoor kwam. Het thema van deze aflevering: onderwijsmythes.
Kritisch vermogen in het onderwijs
Onderwijsmythes zijn verklaringen en aannames die aannemelijk klinken en die je graag wilt geloven. In een interview in Van 12 to 18 legt Kirschner uit waarom we in het onderwijs ons makkelijk laten verleiden tot het aannemen van onderwijsmythes. Het is een overlevingsstrategie. Er is geen tijd voor wetenschappelijke waarheidsvinding die je dwingt om bij alles wat je ziet of denkt te zien kritische vragen te stellen. Als wetenschapper is hij kritisch op zich zelf in zijn antwoord op de vraag waarom het zo lastig is om in het onderwijs gebruik te maken van de laatste wetenschappelijke inzichten.
‘Wij wetenschappers laten het vaak liggen. We zijn onvoldoende in staat om onze bevindingen op de juiste manier te vertalen naar het onderwijs. Soms omdat we nu eenmaal niet het vloeiende woord van Robbert Dijkgraaf hebben. Maar vaak ook omdat het voor wetenschappers niet zo lonend is om tijd te steken in artikelen als deze.
Waar de verbinding tussen wetenschap en praktijk in ieder geval gemaakt wordt (naast onze masteropleiding) zijn de bijdragen van het Blogcollectief Onderwijs en Onderzoek. De moeite waard om te volgen.
Feiten en fictie in het onderwijs
Ondertussen weet de docent niet meer wat hij wel of niet moet geloven. En het wordt de docent ook niet makkelijk gemaakt als hij artikelen leest met zinnen als ‘uit onderzoek blijkt’. De docent is niet per definitie de wetenschapper die kritische vragen stelt of kan stellen omdat hij simpelweg niet over de juiste kennis beschikt.
Daniel Willingham schreef hier een boek over, dat vertaald is door Pedro de Bruyckere met de titel “Wat we kinderen echt kunnen leren. Over feiten en fictie in het onderwijs”. Ik ben er nog niet over uit of het eerste deel van de titel de lading van het boek dekt. Het boek is eigenlijk een soort handboek dat je helpt om bewust te leren omgaan met onderwijsonderzoek.
In het eerste deel wordt beschreven hoe we vaak onbewust verleid worden tot het geloven van dingen, en welke rol onze overtuigingen daar bij spelen. Er wordt beschreven waar goede wetenschap uit bestaat en hoe je de wetenschap moet gebruiken.
Het tweede deel richt zich op de vraag hoe je goede wetenschap van slechte wetenschap kunt onderscheiden als je een onderwijsvernieuwing/interventie implementeert. Willingham wil dat je begint met het formuleren van de zin:
Als ik X doe, bestaat er een kans van Y procent dat Z zal gebeuren.
Vervolgens biedt Willingham vier stappen aan:
- strip it & flip it; gebruik de bovenstaande zin om de kern van beweringen te analyseren en draai de resultaten eens om: is er ook een negatieve kant, en wat zijn de gevolgen als we een interventie niet uitvoeren?
- trace it; check your sources, wees doortastend.
- analyze it; in deze fase kijk je naar het bewijs, en dingen die zich voordoen als bewijs;
- should I do it? je hebt je informatie (bewijs dat de interventie werkt, bewijs dat de interventie niet werkt of er is nog geen duidelijk bewijs) nu moet je een beslissing nemen. En dan spelen andere factoren ook een rol.
Willingham kan zich niet voorstellen dat iemand een interventie aanneemt waarvan men weet dat ze niet werkt en dat het doorvoeren van veranderingen zonder wetenschappelijke ondersteuning risico’s met zich meebrengt. Maar hij is ook pragmatisch. Het moet praktisch blijven. Soms is er geen wetenschappelijk bewijs beschikbaar, en dan moeten we als docenten toch maar roeien met de riemen die we hebben.
Een interessant boek om te lezen, waarbij Willingham tegelijk een aantal onderwijsmythes aan de orde stelt.
Tot zover een kort overzicht. Ik lees graag tips over andere bronnen die zich bezig houden met onderwijsmythes.
Voor volgende masterclass staat Why Minimal Guidance During Instruction Does Not Work op het menu.