Leervlak

Over het ontwerpen van digitale leerarrangementen

Leestijd: 4 minuten

Gisteren schreef ik over de openbare les van lector Digitale Didactiek Fleur Prinsen, op de Hogeschool Rotterdam. In haar openbare les benoemde Prinsen het belang maar ook de complexiteit van het ontwerpen van digitale leerarrangementen door docenten. De uitgangspunten zijn verder uitgewerkt in een digitale lectorale rede, die ik middels deze blogpost verken. 

Publicatie
De digitale publicatie van de openbare les, Digitale leerarrangementen ontwerpen, veranderende onderwijsleerpraktijken in het (hoger) onderwijs, is opgezet als een online magazine waar je kennis neemt van de uitgangspunten van het ontwerpen van digitale leerarrangementen en het onderzoek dat Prinsen hiernaar verricht of voor ogen heeft. Prinsen geeft aan het magazine continue zal worden bijgewerkt, met verdieping en voorbeelden.

Leerarrangement
En wat is dat dan, een digitaal leerarrangement? In het eerste hoofdstuk wordt een leerarrangement, of een script, beschreven als een gearrangeerde verzameling van online én offline leeractiviteiten die in een doorlopende leerlijn met elkaar verbonden zijn. Bij het lectoraat TLT gebruiken we ook de term scripting, zoals hier, waarbij we onderscheid maken tussen cognitive- en social scripting: welke stappen moet een lerende zetten om op effectieve wijze begrip te ontwikkelen en welke interacties met wie zijn op welk moment en welke plek van belang. Prinsen waarschuwt voor overscripting omdat te veel structuur het leren, en de motivatie voor het leren, kan beperken.

Prinsen beschouwt leren binnen digitale leerarrangementen als een gedistribueerd proces: de lerende ontwikkelt begrip op basis van interactie binnen de leeromgeving, en de leeractiviteiten die daar afspelen. Hierbij vindt Prinsen het perspectief van sociaal-constructivisme belangrijk, zoals het leren in communities of practice. Dit vraagt van docenten wel een aanpassing van de didactische strategie, want studenten gaan ander soortige lerende interacties aan, en worden minder afhankelijk van de traditionele interacties met mede-studenten en docenten.

Ook het perspectief van het connectivisme wordt kort toegelicht. Hierin staat de invloed van technologie op leren en kennisconstructie centraal en waar leren ook een kwestie is van toegang tot de juiste leermiddelen en deze effectief leren te benutten. Technologie beïnvloedt de interactie in een digitaal leerarrangement. De wijze waarop dit ten goede komt aan het leren kan/moet de docent als regisseur van het leerproces en als ontwerper van gemedieerde activiteiten beïnvloeden, waarbij rekening moet worden gehouden met de mate van autonomie van de lerende en ondersteuning hiervan.

Meerwaarde
En wat is dan de meerwaarde van digitale leerarrangementen? Hoofdstuk 3. Technologie kan nieuwe, betere of efficiëntere leerprocessen mogelijk maken mits je leerdoelen en leeractiviteiten als uitgangspunt neemt. Dat vraagt kennis van de affordances van technologie, wat zijn de specifieke eigenschappen van technologie die je kunt verbinden aan mogelijkheden voor leren? In het hoofdstuk beschrijft Prinsen verschillende verrijkende kwaliteiten van technologie, en koppelt deze aan inzichten uit onderzoek.

Ontwerpen
En hoe ontwerp je dan digitale leerarrangementen? In het vierde hoofdstuk benoemt Prinsen het 4C/ID-model (zie blogpost) en het ADDIE-model als goede ontwerpmodellen waarmee docenten aan de slag kunnen. Nu vind ik dat twee verschillende type modellen, en Prinsen maakt ook die kanttekening. Het 4C/ID-model vind ik meer gericht op het ontwerpen van een betekenisvol curriculum(onderdeel) en het ADDIE-model is gericht op het proces van ontwerpen.

Het nadeel van het ADDIE-model vind ik dat de nadruk vaak komt te liggen op de content en niet op de leerprocessen, en daarom is het goed om te lezen dat deze in de uitwerking van het ADDIE-model in de analysefase centraal staan. Wat m.i. een belangrijk model is om beter zicht te krijgen op de interactie tussen lerende en docent, lerende en de leeromgeving en lerenden onderling, is het model van Laurillard (ik link even door naar een andere lectorale rede). Maar de wijze waarop het ADDIE-model is ingevuld maakt het een bruikbaar instrument voor docenten die onderwijs willen ontwerpen met inzet van ICT. Dat proces zou je m.i. wel moeten begeleiden.

Effectief onderwijs ontwerpen met ICT is complex en een proces dat je samen onderneemt. In hoofdstuk 2 beschrijft Prinsen een aantal veranderingen in de onderwijsleerpraktijk en die maken dat docenten zich moeten ontwikkelen in het (co)ontwerpen van digitale leerarrangementen. Goed om te zien dat er in deze verwezen wordt naar de Kennisbasis ICT en verderop tref ik ook een verwijzing naar DigCompEdu. Ten aanzien van professionalisering pleit Prinsen voor het werken in ontwerpteams waar verschillende expertise bij elkaar komt en collega’s met en van elkaar kunnen leren.

Kennis delen
En wat gebeurt er met de kennis die ontwikkeld wordt tijdens het ontwerpproces? Het delen van ontwerpkennis staat centraal in hoofdstuk 5. In het onderwijs is ontwerpkennis niet per definitie transferabel naar andere contexten omdat deze zo verbonden zijn met de specifieke context van het ontwerp. Veel van de ontwerpkennis blijft ook impliciet. Prinsen geeft aan dat ontwerpprincipes een vorm is die het delen van kennis ontwikkeld tijdens het ontwerpproces kan helpen:

Ontwerpprincipes worden gedefinieerd als een soort tussenvorm tussen wetenschappelijke bevindingen (die generaliseerbaar en reproduceerbaar moeten zijn) en lokale ervaringen of uitgewerkte voorbeelden die in de praktijk vorm krijgen. Bij het ontwikkelen van deze principes wordt namelijk zowel wetenschappelijke kennis als praktijkkennis meegenomen.

Verderop in het hoofdstuk beschrijft Prinsen een model om de ontwerpprincipes uit te werken, waarbij de relaties worden weergegeven tussen doelen, gestructureerde activiteiten en de technologie.

Ten slotte
Ik vind het een interessante en bruikbare publicaties voor docenten in het (hoger) onderwijs, zowel qua vorm als inhoud. Het is een bijdrage die handvatten biedt voor bijvoorbeeld studenten van de masteropleiding Leren & Innoveren, en ik zou delen hiervan zo kunnen inzetten voor de BDB-cursisten. Prinsen maakt glashelder dat het ontwerpen van onderwijs met ICT een complexe vaardigheid is, en kennis vraagt over leren, didactiek en de affordances van technologie voor leren. 

En qua vorm. Dit is weer eens wat anders dan een ‘klassieke’ lectorale rede. Toegankelijk geschreven, met allerlei doorverwijzingen naar onderzoek. En na het schrijven van deze blogpost had ik de navigatie ook onder de knie.

Binnenkort maar eens een afspraak organiseren tussen beide lectoraten. Veel overeenkomsten.

Mobiele versie afsluiten