Noortje Janssen van de Universiteit Twente gaf op het VELON-congres in Roermond een toelichting op het NRO-project TALENTontwikkeling waar praktijkgericht onderzoek wordt gedaan door docenten op basisschool Het Talent in Lent. Om de docenten te begeleiden in het doen van onderzoek heeft Janssen met haar collega’s het Meesterschapmodel ontwikkeld waarin teams van docenten in vier rondes telkens een onderzoekscyclus doorlopen. Janssen is benieuwd of dit model ook voor studenten in de lerarenopleiding zou kunnen werken?
4-fasen model
Het Meesterschapmodel is ontwikkeld op basis van de cognitive apprenticeship theorie. Een meester-gezel methodiek waarbij de begeleider modeling toepast door het uitvoeren van een taak en daarbij redeneringen expliciet maakt. De begeleider ondersteund het proces van de lerende ondersteund door in eerste instantie onderdelen van de taak over te nemen die de lerende nog niet kan uitvoeren (scaffolding). Naarmate de lerende meer ervaring krijgt wordt de begeleiding afgebouwd (fading). Het doel van het model is dat de docenten hun onderzoeksvaardigheden verbeteren en een onderzoekende houding ontwikkelen?
Janssen beschrijft kort de vier fasen van het model, dat nu wordt getest met vier teams van leraren. In iedere fase voeren deze teams een onderzoek uit op basis van vraagstukken uit de eigen praktijk. Het zijn steeds korte onderzoeken: 2 maanden.
Fase 1 Meekijken
In deze fase ligt de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van onderzoek voor het grootste gedeelte bij de begeleiders, de experts. De begeleiders doorlopen samen met de docenten de onderzoekscyclus en leggen daarbij expliciet uit welke beslissingen waarom worden genomen. Modeling. De begeleiders geven veel ondersteuning, door o.a. het zoeken naar literatuur voor hun rekening te nemen en met geschikte voorbeelden van onderzoeksinstrumenten te komen. Docenten helpen de begeleiders bij de eenvoudigere onderzoekstaken.
Fase 2 Meedoen
In deze fase is er sprake van gedeelde verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van het onderzoek. De docenten doen mee in het onderzoek van de begeleiders, en doorlopen zelf de onderzoekscyclus, waarbij ze gecoacht worden door de begeleiders. Begeleiders nemen de complexe onderdelen voor hun rekening.
Fase 3 Meer doen
In deze fase zijn de docenten verantwoordelijk voor het onderzoek en voeren alle onderzoeksactiviteiten uit. De begeleiders zijn mede-verantwoordelijk en geven advies als dit door docenten gevraagd wordt. Op een aantal momenten wordt er nog gericht feedback gegeven, ter controle. Afnemende begeleiding.
Fase 4 Meesterschap
De begeleiding is in deze fase echt op afroep. De docenten doorlopen zelfstandig de onderzoekscyclus en kunnen hier elkaar bij helpen. Deze laatste fase is nog niet bereikt in het onderzoeksproject geeft Janssen aan.
Het onderzoek loopt nog, maar voorlopige opbrengsten zijn dat docenten zich gedurende het project hoger zijn gaan inschatten op hun onderzoekende houding, ze geven aan dat ze met een andere bril naar hun onderwijspraktijk leren kijken. Ten aanzien van modeling door de begeleiders ervaren de docenten een en ander als abstract en waarderen ze vooral de begeleiding wanneer ze zelf actief aan de slag kunnen met het doen van onderzoek.
Lerarenopleiding
Dit model wordt getest met ervaren docenten. Zou het model ook werken voor studenten op de lerarenopleiding, vraagt Janssen. Kijk ik naar mijn eigen lerarenopleiding, maar ik denk ook aan de masteropleiding Leren & Innoveren, dan vind ik met name het gestructureerde karakter van deze aanpak interessant. Met name in de eerste twee fases is modeling door de begeleiders een belangrijk aanknopingspunt. Er wordt opgemerkt dat niet alle lerarenopleiders even vaardig zijn om dit te doen. De onderzoeken zijn kort, in 2 maanden wordt een onderzoekscyclus afgerond. Dat is goed te organiseren m.i. en je kan dan ook bewust de begeleiding afbouwen.
Het lijk mij heel waardevol om studenten van de lerarenopleiding in eerste instantie te laten participeren in bestaand onderzoek van bijvoorbeeld lectoraten of in samenwerkingsverbanden met het werkveld, om vervolgens de begeleiding langzaam af te bouwen. Hierbij is het dus van belang dat opleiders en onderzoekers rolmodel zijn voor de studenten. Door dit mogelijk te maken werk je als opleiding aan een onderzoekende cultuur waarbij je studenten op een betekenisvolle manier introduceert in de waarde van praktijkgericht onderzoek en studenten mogelijk positieve opvattingen over het belang van praktijkgericht onderzoek en de ontwikkeling van eigen onderzoeksvaardigheden ontwikkelen.
Voor de tweedegraads lerarenopleidingen en de pabo’s weet ik niet of alle fases in het model aanbod zouden kunnen komen. Het huidige afstudeeronderzoek vind ik wel bij fase 3 passen, of daar zou het m.i. bij moeten passen. Fase 4 zou bijvoorbeeld later in de inductiefase kunnen plaatsvinden of door het volgen van een masteropleiding.
Meer informatie over het onderzoek vind je via de blogs op de website van Didactief en via deze PDF. Binnenkort verschijnt er een brochure.