Vanochtend was ik aanwezig op het seminar faciliteren van docenten(-teams) bij blended learning bij SURF, georganiseerd door de SIG Blended Learning. Het seminar werd afgetrapt door Kris Stabel (Risbo) die (voorlopige-) resultaten presenteerde van een beschrijvend onderzoek over het faciliteren en ondersteunen van blended learning bij vier instellingen in het hoger onderwijs: Hogeschool Utrecht, Saxion, TU Delft en de Erasmus Universiteit. Welke aanpak hanteren deze instituten ten aanzien van de implementatie van blended learning?
Aanpakken
Hoe kun je de implementatie van blended learning aanpakken? Stabel noemt:
- Top down vs. bottum-up; Hoe vindt besluitvorming en visieontwikkeling plaats ten aanzien van blended learning? Welke keuzes dienen op welk niveau in de organisatie gemaakt te worden?
- Centraal vs. decentraal; Hoe organiseer je de ontwikkeling van blended learning, hoe organiseer je ondersteuning? Wat regel je centraal als instituut, wat laat je over aan de opleidingen?
- Verplichtend vs. vrijblijvend; In hoeverre stuur je op de ontwikkeling van toekomstgericht onderwijs en professionalisering op dit terrein? Ontwikkeling vraagt eigenaarschap en ruimte, maar resultaat en structurele verbetering van onderwijs is ook van belang.
Zijn conclusie is dat het bij de instituten steeds om een gemixt model bleek te gaan: per aanpak zat men ongeveer in het midden van het continuum. Je kan volgens Stabel dus niet zeggen dat de een of de andere aanpak leidt tot een succesvollere implementatie van blended learning.
Top down vs bottom-up
Uit het onderzoek blijkt dat alle instellingen een duidelijke visie hebben met betrekking tot blended learning en online onderwijs. Dit is top-down geformuleerd. De hogescholen praten expliciet over blended learning, en zien dat als een ‘given’: blended learning is de normaalste zaak van de wereld en heb je nodig om de onderwijspraktijk te verbeteren. De universiteiten spreken eerder over online onderwijs en willen kansen benutten om zich als instituut te positioneren. Het stimuleren van deze visie, er voor zorgen dat de visie gaat leven bij collega’s, zijn meer verbonden aan bottom-up processen.
Ten aanzien van mijn eigen hogeschool constateer ik dat de visie op blended learning op het bureau van de domeindirecteur terecht komt. En deels begrijp ik dat goed: onderwijs is contextspecifiek, ook ten aanzien van blended learning. Maar ten aanzien van generieke opleidingsdidactische uitgangspunten betekent dat ieder domein opnieuw het wiel gaat uitvinden, afhankelijk van de expertise op dit terrein. Een hogeschoolbrede visie op blended learning (eigenlijk gaat het om toekomstgericht onderwijs) waarin richtinggevende kaders worden geschetst, kunnen domeinen helpen in het ontwikkelen van visie op domein- en opleidingsniveau, maar helpen ook in het borgen van een bepaalde standaarden.
Centraal vs decentraal
Bij de instituten worden de middelen centraal georganiseerd maar is de ondersteuning met name decentraal belegd. Stabel geeft een voorbeeld aan van de faculteit Educatie van de HU waar juist een omschakeling van een decentrale aanpak naar een centrale aanpak heeft plaatsgevonden om te zorgen voor een bredere implementatie van blended learning.
Verplicht vs vrijblijvend
Bij de HU is er sprake van een verplichte omschakeling naar blended learning. Stabel noemt ‘de modulenfabriek’ waarin meer dan 1000 blended modules zijn ontwikkeld. De Erasmus Universiteit en TU Delft werken met een zogenaamde tenderprocedure. Iedereen die met een projectidee komt kan aanspraak maken op ondersteuning. Er wordt gewerkt met een systeem van ‘open invitatie’, zodat alle docenten en opleidingen aanspraak kunnen maken en niet alleen de grootste faculteiten, die de meeste middelen hebben om projectplannen te schrijven.
Stabel geeft aan dat er bij Saxion eerder sprake was van een impliciete verplichting waarbij het doel is om het onderwijsaanbod te verbeteren en te versterken en te kijken hoe je blended learning hier voor kunt inzetten.
De conclusie die Stabel trekt is dat voor welke weg je ook kiest als er sprake is van een duidelijke visie het altijd resultaten oplevert.
Knelpunten en aanbevelingen
Stabel benoemde dat op de instituten veel geïnvesteerd wordt in kennisdeling en community-building. Toch blijkt het dat het moeilijk is om docenten goed mee te krijgen. Knelpunten zijn bijvoorbeeld de tijdsinvestering die het ontwikkelen van blended learning van docenten vraagt. De opbrengst moet dan echt opwegen tegen de investering die gemaakt dient te worden, waarbij ook geldt: what’s in it for me? De digitale competenties van docenten zijn ook een belemmering. Op de universiteiten is een knelpunt dat onderwijs niet per definitie een hoofdprioriteit is. Universiteiten worden vooralsnog afgerekend op de kwantiteit en kwaliteit van onderzoek.
Stabel doet vervolgens een aantal aanbevelingen. Leg je er bij neer dat je nooit alle docenten meekrijgt. Focus je op pioniers, early adopters, de early and late majority.
Stabel pleit voor authentic teacher development. Verweef professionalisering op het terrein van blended learning in een generieke visie en aanpak op docentprofessionalisering. Zo wordt blended learning vaak al geïntegreerd in BDB-trajecten.
Er is sprake van maatwerkbehoefte bij de instituten: op instellingsniveau, op faculteitsniveau en op docentniveau. Dat vraagt flexibele teams die docenten kunnen begeleiden in het ontwerpen van blended learning, maar ook kunnen ontzorgen. ICT-professionals en onderwijskundige staf zijn nodig om docenten en opleidingen te ondersteunen met het ontwerpen en uitvoeren van blended learning. Een breed palet aan kennisdelingsactiviteiten zijn volgens Stabel van belang: onderwijs is echt teamwork.
Tot zover een korte impressie van de bijdrage van Stabel. Het onderzoek wordt binnenkort gepubliceerd.