Mobiele technologie wordt lichter en goedkoper, en de mogelijkheden voor het verwerven en verwerken van informatie, multimedia, entertainment, social networking en communicatie worden steeds krachtiger. Veel leraren zijn dan ook zeer geïnteresseerd om deze mogelijkheden van de mobiele technologie in te zetten voor leren en lesgeven. Volgens Kearney en Burden, die een paper over mobiel leren presenteerden op de SITE conferentie, moet er nog veel onderzoek verricht worden naar het effectieve didactische inzet van mobiel leren. De onderzoekers presenteerden een didactisch model met daarin drie didactische kernconcepten van mobiel leren: gepersonaliseerd leren, authentieke leeromgeving en samenwerking. Het onderzoek bestudeerde hoe docenten deze kernconcepten benutten in hun leerpraktijken met mobiele technologie.
Didactisch model voor mobiel leren
Onderstaande figuur geeft het model weer.
Mobiel leren kan volgens de onderzoekers ingezet worden ten behoeve van gepersonaliseerd leren, het maakt authentieke leertaken mogelijk en ondersteund samenwerking tussen lerenden. Hoe de lerenden deze concepten ervaren wordt beïnvloedt door de leeromgeving die formeel of informeel kan zijn, tempo gestuurd of tempo onafhankelijk, synchroon of a-synchroon.
Gepersonaliseerd. Het gaat hier met name om eigenaarschap over het leren met mobiele technologie. In het model komt dat terug als sub-thema agency. Whatever, whenever en where ever. Of just-enough, just-in-time en just-for me. Dat vraagt persoonlijk eigenaarschap over de mobile de devices, waarbij de gebruiker naar eigen inzicht het apparaat kan inrichten en gebruiken om aan de eigen leerbehoeften te voldoen (sub-thema customisation). Vraag je van lerenden om hun eigen mobiele technologie in te zetten in leerpraktijken dan betekent dat ze per definitie ook mede-eigenaar zijn van de leerpraktijk en de leervragen.
Authenticiteit. Het gaat hier om de authentieke leeromgeving, taak en tool. Bij tool denk ik aan de apps die gebruikt worden. Hierbij kan de context (sub-thema contextualisation) van de leertaak in hoge mate realistisch en relevant zijn voor de lerenden. De leerpraktijk kan een gesimuleerde authentieke leeromgeving in het klaslokaal zijn of een leeromgeving waarin lerenden participeren in de praktijk, en deel uitmaken van een community of practice (sub-thema situatedness).
Samenwerken. Het gaat hier om de interactie (conversation) tussen lerenden onderling en docent en lerenden via de mobile devices waardoor lerenden mogelijk in netwerken participeren allerlei informatie en middelen delen (data sharing) om tot kennisconstructie te komen.
Bevindingen
99 docenten uit verschillende landen en van verschillende schooltypen participeerden vrijwillig (kans op early adopters aanzienlijk) aan dit onderzoek door het invullen van een vragenlijst.
Wat betreft het samenwerken blijkt dat bij het merendeel van de leerpraktijken het ging om face to face interactie met een mobile device, en niet door het device (waarbij sprake zou zijn van een virtuele leeromgeving). Dat hangt ook samen met het feit dat 90% van de leerpraktijken zich afspeelden in een formele onderwijssetting en dat minder dan een vijfde van de betrokken lerenden niet de beschikking had over een persoonlijk mobile device in de leertaken. Docenten geven blijkbaar wel veel prioriteit aan samenwerken in kleine groepjes.
De onderzoekers hadden op basis van eerdere bevindingen verwacht dat de docenten laag zouden scoren op authenticiteit van de leerpraktijk. De onderzoekers hadden op basis van eerdere bevindingen verwacht dat de docenten op authentieke leertaken en authentieke leeromgeving laag zouden scoren, mede omdat de leerpraktijken in de formele leeromgeving van de school plaatsvinden. Zij zagen in de resultaten van dit onderzoek weinig leerpraktijken buiten de formele leeromgeving van de school, terwijl mobiele technologie leren in realistische settings zoals veldwerk of museumbezoek goed kan ondersteunen.
Des te opvallender dat de betrokken docenten op dit onderdeel zeer hoog scoorden. De onderzoekers concluderen dat docenten er een genuanceerdere visie op nahouden, en bij authenticiteit eerder aan de tools en de leertaak denken dan aan of een leerpraktijken die buiten het klaslokaal zijn gesitueerd.
De meeste mobiele devices die gebruikt zijn in de leerpraktijken zijn niet het eigendom van leerlingen. De onderzoekers concluderen vervolgens dat de leerpraktijken vaak docent gestuurd zijn en weinig mogelijkheden bieden voor de lerenden om zelf keuzes te maken ten aanzien van het eigen leren. Deze autonomiteit hebben de jongeren namelijk wel met deze technologie in hun dagelijks leven.
Dit onderzoek geeft inzichten in hoe docenten het didactisch potentieel van mobiele technologie benutten in het ontwerpen en uitvoeren van leerpraktijken. De mobiele technologie wordt met name ingezet in het klaslokaal, waar lerenden vaak samenwerken met de mobiele technologie. Redenen om de mobiele technologie in te zetten zijn dat leertaken realistischer worden of om ‘echte gereedschappen’ te simuleren. De mobiele technologie wordt minder ingezet in real-life, informele leeromgevingen.
Het onderzoek geeft aan dat docenten zich bewuster kunnen worden van de mogelijkheden van de mobiele technologie in realistische leerpraktijken die verder gaan dan alleen het lokaal en waar de lerenden meer controle hebben over het eigen leren. Daarnaast valt er blijkbaar ook nog veel te leren over hoe mobiele technologie effectief kan worden ingezet binnen de school. Ik vind het model een interessant hulpmiddel om leerpraktijken met mobiele technologie te beschrijven.
Hieronder de presentatie van Kearney & Burden: