Larry Cuban schrijft in een blogpost:
“Yet in light of so many teachers exposed to research in their graduate programs, an expanding empirical base for effective programs, and a large population of teachers familiar with the ins-and-outs of research, so little of that knowledge has filtered into classroom practice. Decade after decade, critics have characterized teacher use of research as sparse.”
Cuban beschrijft dat [universitair] onderwijsonderzoek in de VS een slechte reputatie heeft. Kritische wetenschappers vragen zich af hoe het komt dat ondanks dat veel docenten [in de VS] een mastergraad hebben, en dus vertrouwd zijn met de ins en outs van onderzoek, en kennis hebben over uit wat effectief is voor leren en instructie, deze kennis nauwelijks toepassen in de les?
Volgens deze wetenschappers:
- zijn de meeste onderzoeken gebaseerd op vragen die docenten nauwelijks stellen, en dus zijn deze onderzoeken niet relevant voor deze docenten;
- hebben docenten te maken hebben met de dagelijkse routine waar praktijkervaring meer gewicht in de schaal legt dan wetenschappelijke studies;
- hebben docenten weinig tijd om elkaar te ontmoeten en het gesprek aan te gaan over allerlei onderwijskundige dilemma’s;
- nodigen de meeste scholen niet uit om de resultaten uit dit onderzoek toe te passen;
Whatever the reasons, most teachers, critics say, ignore the fruits of research studies that could be used to enhance both teaching and student learning. Instead most teachers rely on experience-based practice, that is, the authority that comes from their knowledge and skills gained through prior experience and the wisdom of respected colleagues.
Cuban geeft vervolgens aan dat de situatie lang niet zo slecht is als deze critici het doen voorstellen en noemt een aantal voorbeelden van succesvolle toepassingen van onderwijsonderzoek die zijn doorgedrongen in het dagelijks onderwijs. Cuban haalt het werk van auteur Jack Schneider aan die in zijn boek onderzoekt waarom sommige concepten uit academia, of die van docenten het stempel ‘made in academia’ hebben gekregen (en soms onterecht), wel het klaslokaal halen, bijv. Bloom’s Taxonomie, meervoudige intelligenties (oeps), het Directe Instructie-model, en anderen niet. Schneider geeft aan dat deze concepten vier succesfactoren bevatten:
- Docenten zien het belang van het concept en onderzoek voor hun studenten;
- De resultaten van het onderzoek sluiten aan bij de overtuigingen en de wensen van de docent;
- De docent kan de resultaten gelijk toepassen in zijn klas;
- De ideeen die voortkomen uit het onderzoek zijn goed te ‘transporteren’: de concepten zijn in gewone taal over te brengen en zijn relatief eenvoudig in te zetten binnen het lokaal.
Schneider geeft overigens ook aan dat in de reis van academia naar het klaslokaal onderzoeksresultaten ‘vertaald en bewerkt’ worden door het onderwijs, in versies die sterk kunnen afwijken van het originele onderzoek.
Reflectie
Cuban beschrijft in deze blogpost een kloof tussen wetenschappelijk onderwijsonderzoek en de dagelijkse praktijk van de docent. Een kloof tussen de rol van docent en onderzoeker. Om deze kloof te dichten is er o.a. op de scholen een onderzoekende cultuur noodzakelijk waar onderwijsprofessionals hun dagelijkse praktijk systematisch onderzoeken met als doel deze gericht te verbeteren. Een cultuur waar docenten, of teams, voor hun relevante vragen stellen. Praktijkgericht onderzoek en actieonderzoek zijn vormen van onderzoek die dicht bij de dagelijkse praktijk staan, gericht op het verbeteren van de dagelijkse praktijk. De vier succesfactoren van Schneider zijn hier te vinden. Dat vraagt leiderschap van een schoolorganisatie om een dergelijke onderzoekscultuur te doen ontstaan.