In de OnderwijsInnovatie van maart staat een interessant artikel over onderwijsvernieuwing door pionierende leraren. In het artikel wordt het onderzoek in kader van het innovatietraject Onderwijs Pioniers Programma in 2012-2013 besproken. Dit programma richt zich op bevlogen leraren die de ruimte en ondersteuning moeten krijgen om hun eigen werkomgeving, de school en het onderwijs als geheel te verbeteren. Ik ben geïnteresseerd in dit artikel vanwege mijn betrokkenheid bij het onderzoek van het lectoraat eLearning naar de innovatiekracht van lerarenopleidingen in kader van het Kennisnet-project Leren van de Toekomst.
Leraargedreven innovatie
Het onderzoek betreft een kwalitatief onderzoek naar de factoren die een rol spelen bij het ondersteunen en uitvoeren van onderwijsinnovatietrajecten aan de hand van de casus Onderwijs Pioniers Programma. Er wordt gesproken over leraargedreven innovatie, een bottom-up benadering. De auteurs geven aan wat het belang is om een van de de belangrijkste stakeholders bij onderwijsinnovaties, de docenten, ook daadwerkelijk bij deze innovaties te betrekken. Het aansluiten bij de wensen en behoeften van docenten maakt de kans op duurzame innovatie groter. Daarnaast verkleint het de kloof tussen idee in theorie en uitvoering in de praktijk. Innovatie zelf wordt gezien als onderdeel van de dagelijkse realiteit van het onderwijs, waar verandering de enige constante lijkt te zijn. De rol van leidinggevenden hierin wordt ook duidelijk aangegeven door de auteurs. Hoewel het vertrekpunt de leraar is, is sturend vermogen van de leidinggevende van belang om deze leraar effectief te ondersteunen en het creëren van de juiste randvoorwaarden voor een succesvol innovatietraject.
Onderzoek
Het onderzoek richt zich op leraren uit het primair onderwijs die deelgenomen hebben aan het OPP. Het programma vertrekt vanuit een innovatievoorstel van een docent en deze wordt verder uitgewerkt en uitgevoerd binnen het project OPP, die ook een fase kent van ‚verduurzaming’. Een herkenbare indeling van onderwijsinnovatie met een initiatiefase, een implementatiefase en vervolgens een incorporatiefase. Dit programma wordt ondersteund door zogenaamde onderwijs pioniers dagen, waar de pioniers ervaringen uitwisselen en begeleiding krijgen. Met behulp van retrospectieve interviews op basis van een persoonlijke storyline van de pionier is vervolgens data verzameld.
Resultaten
Uit de interviews blijkt ondermeer dat de projecten een dynamisch verloop hebben. Er zijn pieken en dalen. Projectdoelen en ambities worden bijgesteld gedurende het jaar van het programma, onder invloed van allerlei mogelijke omstandigheden.
Uit de interviews komt de kracht van dergelijke innovatieprogramma’s naar voren. Men ontmoet elkaar op de pioniersdagen waardoor men zich verbonden voelt. Dit inspireert en stimuleert tot leren. Het programma creëert letterlijk ruimte (ook in tijd en budget) en vertrouwen om experimenten aan te gaan, pioniers nemen het heft in handen en ontwikkelen zichzelf. Dat dergelijke bijeenkomsten niet altijd als even effectief worden beschouwd blijkt ook uit de interviews. Te veel verschil in fase en ontwikkeling tussen de pioniers blijkt niet goed te zijn voor wederzijds leren en uitwisseling, terwijl te weinig verschil de pioniers onvoldoende uitdaagde. Daarnaast is het belangrijk dat pioniers raakvlakken hebben met de onderwerpen die worden behandeld, zodat de pionier toegevoegde waarde ervaart. Onderwijspioniers bleken minder behoefte te hebben aan ideeen en kennis van mede-pioniers als het op hun eigen school goed verloopt.
Kritische succesfactoren
Vervolgens beschrijven de auteurs een aantal kritische succesfactoren voor het duurzaam maken van de innovatietrajecten. Het is mij niet helemaal helder of deze succesfactoren nu uit de interviews met de pioniers komen of uit de literatuur. Vervolgens is het ook goed om te omschrijven wanneer er sprake is van duurzame innovatie.
1. De competenties van de pionier. Het betreft hier de intrinsieke motivatie voor het verbeteren van het onderwijs, een gevoel voor samenwerking waarbij de pionier zich bewust is van zijn rol als voorloper en tracht een brug te slaan naar de ‚achterblijvende’ collega’s en de kracht om anderen te enthousiasmeren en motiveren. De betrokken pioniers hebben allen actief interventies ondernomen om hun projecten onder de aandacht te brengen van de collega’s. Dat vraagt van de pionier interpersoonlijke-, projectmatige-, communicatie- en ICT-vaardigheden.
2. De rol van de schoolomgeving. De rol van de collega’s en de leidinggevenden zijn cruciaal om de innovatie verder te integreren in de school. Het gaat hier om het verkrijgen van draagvlak en eigenaarschap bij collega’s voor de innovatie, en dat is niet altijd even makkelijk. Dat vraagt het wegnemen van weerstanden bij collega’s. De rol van de leidinggevende is om leraargedreven innovatie te stimuleren en daarbij een juiste balans te zoeken tussen tussen het geven van ruimte en vertrouwen en gericht sturen en ondersteunen. Opvallend resultaat was dat sommige pioniers aangaven teveel ruimte te krijgen van hun leidinggevende wat werd gezien als gebrek aan betrokkenheid.
3. De rol van externe partijen. Deze werden ingezet om mee te denken, draagvlak te creëren of praktische ondersteuning te bieden bij het uitvoeren van het project. Ik kan mij iets voorstellen bij het concept van ‚vreemde ogen dwingen’, maar de rol van deze factor in duurzame innovatie vind ik wat onduidelijk uitgewerkt. Wat gebeurt er als de pionier in de fase van ‚zelfstandig verduurzamen’ terecht komt?
4. De rol van leerlingen. Ook hier vind ik het lastig om aan te geven welke rol zij hebben in het innovatietraject, omdat zij als stakeholder niet actief betrokken zijn bij het het innovatieproces zelf. Uiteraard wel als eindgebruiker en hun motivatie en betrokkenheid bij het project zijn natuurlijk een belangrijke graadmeter voor het wel of niet succesvol zijn van het project.
5. De rol van de ouders. Ook hier is mij niet helemaal helder hoe dit bijdraagt aan het succesvol zijn van een innovatieproces. Dat vraagt volgens mij een specifieke visie van de school als het gaat om educatief partnerschap.
6. De rol van tijd. Alle pioniers gaven aan dat het gebrek aan tijd een grote belemmering vormde voor de voortgang en uitvoering van het project. Een kenmerk van pioniers is volgens mij dat deze ook in hun vrije tijd bezig zijn met dergelijke innovaties, en dat bleek ook uit dit onderzoek. Maar het vooruitzicht om deze investering te blijven doen blijkt lastig vol te houden. Tijdsgebrek was er ook bij collega’s die participeerden in de projecten van de pioniers.
Parallellen
Er zijn mooie parallellen te trekken tussen dit onderzoek het onderzoek dat het lectoraat eLearning heeft verricht naar de acceptatie en duurzame implementatie van de didactische inzet van ICT en de projecten Leren van de Toekomst, waar onderzoek wordt gedaan naar de effecten van een ‚versnellingskamer’ met ICT in de lerarenopleiding.
Belangrijke succesfactoren voor duurzame innovatie hangen samen met de eigenschappen van de collega, de pionier, die wil, kan en mag innoveren en daarin de verbinding zoekt met zijn collega’s die achterblijven. Het risico van dergelijke innovatietrajecten is namelijk dat de kloof tussen pionier en achterblijvers groter wordt in plaats van kleiner. Om dit te voorkomen is het leren van teams belangrijk zodat een emergent practice kan uitgroeien naar een good practice, naar uiteindelijk een shared practice die gedragen en gebruikt wordt door het ‚hele team’. Als hier sprake van is dan zou je wellicht kunnen spreken van een succesvolle en duurzame implementatie. Team leren kenmerkt zich o.a. door het hebben van een feedbackcultuur en interventies die gericht zijn op het verbinden en kennisuitwisseling van de collega’s, zowel formeel als informeel.
Om een dergelijke leeromgeving te creëren heb je een leidinggevende nodig die niet alleen de pionier ondersteunt door het geven van steun en ruimte, wat echt van groot belang is, maar juist aandacht heeft voor leerprocessen binnen het team zodat het teamleren bevordert waardoor ook de late adopters kunnen innoveren. Dit vraagt transformatief leiderschap.
Wat ik mis in de succesfactoren in het onderzoek is de rol van de innovatie zelf. Ik begrijp uit het onderzoek dat er een persoonlijke aanleiding is voor het kiezen van een innovatie: de innovatie sluit aan bij de behoeften en wensen van de pionier. Maar sluit dat vervolgens aan op de behoeften en wensen van de andere collega’s? Ook de complexiteit van de innovatie speelt een rol. Eenvoudige innovaties die passen in de huidige structuur van een school hebben wellicht een grotere kans van slagen, dan innovaties die systemische veranderingen vragen of transformatie van onderwijs.
Ten slotte
Een interessant onderzoek dat een mooi beeld geeft van belangrijke succesfactoren voor innovatietrajecten, hoewel het nog onduidelijk blijft in hoeverre er sprake is van duurzame innovatie. Ik kan mij voorstellen dat de beschreven succesfactoren bij de verschillende projecten in meer of mindere mate van belang waren. Ieder innovatieproces heeft zo zijn eigen verhaal. Of er sprake is van duurzame innovatie moet nog maar blijken. Daarom is het goed om de succesfactoren in beeld te hebben en te blijven monitoren, waarbij naast de pioniers, ook de collega’s en de leidinggevenden worden betrokken.
Mooi is te zien in dit onderzoek hoe belangrijk de rol van de pionier is, en het belang van ondersteuning van deze leraar, zowel in middelen als proces. De pionier is een belangrijke bruggenbouwer.